Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Hengelo herhaaldelijk gebombardeerd. Vanaf 1941 zo’n 90 keer volgens sommige bronnen. In maart en oktober 1944 was het echter echt raak. Met name de omvang en de effecten van Amerikaanse en Britse luchtbombardementen op respectievelijk 6 en 7 oktober 1944, gericht op het spoorstation, de spoorinfrastructuur en de industrie (w.o. KWF en Katoenspinnerij) waren zo groot dat ze de stad na de oorlog een heel ander aanzien zouden geven.
Het getroffen gebied bevond zich ten noorden van de spoorlijn, met name in het gebied begrensd door Brinkstraat, Stationsplein en de B.P. Hofstedestraat. In totaal werden 485 panden verwoest, leden 375 panden zware schade en 3006 panden lichte schade. Niet alleen voor de dorpskern, maar ook voor het gebied ten zuiden van de spoorbaan moest een wederopbouwplan worden gemaakt.
Hengelo was reeds in 1942 de snelst groeiende gemeente in Overijssel, maar door de oktober bombardementen en het daaropvolgende wederopbouwplan zou de stad ingrijpend veranderen qua karakter en omvang. Van dorp werd het een stad.
Het wederopbouwplan bood de mogelijkheid voor het gemeentebestuur om langgekoesterde stedenbouwkundige vernieuwingen door te zetten. Deze bestonden voornamelijk uit het grondig wijzigen van de stadsplattegrond, het verzorgen van goede (auto)verkeerverbindingen tussen het centrum en de (geplande) buitenwijken, het reserveren van industrieterreinen en het ontwerpen van een representatief en modern stadscentrum. Op basis van de jarenlange industriële groei vanaf met name de jaren twintig, heerste er direct na de oorlog de verwachting dat deze groei zich zou voortzetten en dat Hengelo zich zou ontwikkelen tot een stad met 70.000 inwoners in 2000. Dit toekomstscenario ‘vereiste’ een stadsbeeld en een wederopbouwplan voor een industriestad in ontwikkeling.
Hengelo ging voortvarend te werk. Het was in 1945 een van de eerste steden die een wederopbouwplan ter goedkeuring naar de Dienst Wederopbouw in Den Haag stuurde. Dit plan was ontwikkeld door de architect W.R. van Couwelaar en C. Pouderoyen. Het plan was erop gericht Hengelo de allure van een stad te geven, mede door haar beoogde status van regionaal economisch en cultureel centrum.
Wederopbouwplan 1945
Binnen deze context kwam het wederopbouwplan voor Hengelo tot stand. Niet alleen voor de dorpskern, maar ook voor het gebied ten zuiden van de spoorlijn diende een ontwerp te worden getekend. Als één van de eerste steden in Nederland stuurde Hengelo in Juni 1945 een plan naar Den Haag ter goedkeuring.
W.R. van Couwelaar en C. Pouderoyen waren voor het ontwerp verantwoordelijk en met name Pouderoyen was, door zijn betrokkenheid bij meerdere wederopbouwplannen in het land, zeer goed van de problematiek op de hoogte. Het plan was erop gericht Hengelo de allure van een stad te geven, mede door haar beoogde status van regionaal centrum. In hun ontwerp streefden Van Couwelaar en Pouderoyen naar een contrast tussen het dicht bebouwde (winkel)centrum en de meer open uitleg daaromheen. Deze open uitleg bestond uit een groengordel met kantoren langs de spoorlijn en villa’s ten oosten en ten westen van de binnenstad. De geplande kantoren kwamen op het terrein van de voormalige Koninklijke Weefgoederen Fabriek (KWF) en dienden als intermediair tussen de grote schaal van de fabrieksgebouwen ten zuiden van de spoorlijn en de veel kleinere schaal van de binnenstad. Door bestaande straten zoals de Nieuwstraat, de Beursstraat, de Willemstraat en de verbinding met de zuidelijke wijken, de Brinkstraat (in het verlengde van de Spoorstraat), te verbreden en recht te trekken ontstond – met de Pastoriestraat, de Molenstraat en de B.P. Hofstedestraat als dwarsverbindingen – een overzichtelijk raster. Ter verbetering van het verkeersverloop rond het centrum werd de Beatrixstraat aangelegd en de Marskant verbreed en doorgetrokken tot aan het station, zodat zij met de Wolter ten Catestraat en de Enschedesestraat een ringweg vormden.
Van Couwelaar projecteerde daarnaast drie pleinen waaromheen het leven in de stad zich zou moeten concentreren. Ten eerste het Marktplein dat, samen met het Telgen en een klein pleintje aan de Molenstraat, het centrum van het nieuwe winkelgebied zou worden, Een tweede plein bevond zich voor het verschoven nieuwe stationsgebouw en een derde plein tenslotte dat zich op de kop van de Enschedesestraat bevond en voor het nieuw te bouwen stadhuis kwam te liggen. Om bovenstaande wijzigingen en toevoegingen te realiseren, dienden vele gebouwen gesloopt te worden, Voor de realisatie van het Stadhuisplein verdwenen onder meer de Joodse synagoge, het oude stadhuis en het St. Antoniusklooster langs de Burgemeester Jansenstraat.
Verhagen had veel waardering voor het ontwerp van Van Couwelaar en Pouderoyen, maar vond het in opzet te traditioneel. Een meer zakelijke invulling vond hij beter bij de nieuwe status van Hengelo als (industrie)stad passen. In overleg met Van Couwelaar en Pouderoyen, vroeg Verhagen aan een collectief van Jonge architecten, A. Komter, M. Duintjer, G.H. Holt en S. van Woerden een alternatief plan te maken. Daarvoor kregen zij slechts twee maanden de tijd. Het resultaat verraste zowel de lokale commissies als het stadsbestuur, aangezien het ontwerp nog landelijker oogde dan het eerste wederopbouwplan.
Desalniettemin oordeelde het stadsbestuur dat het plan Komter, mede door het ontbreken van een essentiële verkeersverbetering, minder geschikt was dan het plan Van Couwelaar. Dit laatstgenoemde ontwerp werd eind 1945 goedgekeurd en in de Jaren daarna tot uitvoering gebracht.